Veel leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) komen, slagen er niet in om verder te leren of om een baan te vinden, zo blijkt uit De Staat van het Onderwijs. Vijf problemen van het vso op een rij.
Schoolverlaters uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) maken nauwelijks kans op een baan en leren vaak ook niet door. Dit schrijft de Inspectie van het onderwijs in het rapport De Staat van het Onderwijs 2016-2017 dat vandaag verschijnt.
‘Hun arbeidsmarktpositie is ook na een jaar niet veel beter. Schoolverlaters uit het vso profiteren niet van de gunstige arbeidsmarkt’, aldus de inspectie die de situatie van vso-leerlingen ‘zorgwekkend’ noemt.
Slechts 20 procent van de leerlingen met het uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’ heeft na het verlaten van de school een baan (4 procent met uitkering), bijna een kwart zit thuis met een uitkering en 22 procent heeft geen werk én geen uitkering. Van de leerlingen met het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’ zit vijf procent thuis met een uitkering, 16 procent heeft geen werk en geen uitkering.
De belangrijkste problemen van het vso volgens de inspectie:
1. Het behalen van een volwaardig diploma is nog altijd heel moeilijk
Het aantal vso-leerlingen dat een diploma behaalt stijgt al jaren, maar het kost deze leerlingen nog altijd de grootste moeite om dit voor elkaar te krijgen – volgens de inspectie is er op dit gebied dan ook nog ‘veel werk aan de winkel’. ‘Meer samenwerking met reguliere scholen voor voortgezet onderwijs is nodig om een breder onderwijsaanbod in te richten en volledige diplomering mogelijk te maken’, aldus de inspectie.
Ondanks dat dit probleem al jaren bekend is, is er nog altijd een groot tekort aan vso-scholen die onderwijs aanbieden op havo- of vwo-niveau. ‘Leerlingen die dat niveau aankunnen, krijgen daardoor soms onderwijs op een lager niveau met te weinig uitdaging om zich maximaal te ontwikkelen’, aldus de inspectie. Er zijn zelfs vso-scholen waar leerlingen zich ook niet kunnen voorbereiden op een vmbo-diploma, zo blijkt uit het rapport.
Slechts een paar vso-scholen in Nederland hebben een eigen examenlicentie voor vwo, havo of de theoretische leerweg van het vmbo – op alle andere doen leerlingen van deze niveau’s meestal noodgedwongen staatsexamen. Zo’n staatsexamen is echter niet mogelijk voor leerlingen die de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg volgen van het vmbo. Om een volledig examen te kunnen doen moeten zij zich als zogeheten ‘extraneus’ aansluiten bij een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Slechts een derde van de door de inspectie onderzochte vo-scholen maakt echter afspraken met een reguliere school om dit mogelijk te maken.
2. Vso-leraren komen van de pabo en krijgen een lager salaris dan hun collega’s in het reguliere onderwijs
Ondanks de fors aangescherpte kwaliteitseisen in het vso, is nog altijd zestig procent van de leraren die lesgeven aan leerlingen met het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’ (47 procent van alle vso-leerlingen) afkomstig van de pabo. Slechts een kwart heeft een tweedegraads lerarenopleiding afgerond, 1 procent is eerstegraads leraar. ‘Het is de vraag of leraren met een pabodiploma altijd voldoende bekwaam zijn om de leerlingen goed op hun examen voor te bereiden, zeker als het gaat om leerlingen met havo- of vwo-niveau’, aldus de inspectie. Doordat vso-leraren onder de cao van het basisonderwijs vallen – en dus fors minder krijgen betaald dan hun collega’s in het reguliere onderwijs – is het volgens de inspectie moeilijk om bevoegde leraren ‘te vinden en te behouden’.
3. Vso-leerlingen leren vaak niet omgaan met hun beperkingen
Volgens de inspectie krijgen veel vso-leerlingen onvoldoende de kans om vaardigheden te leren die ze nodig hebben op de arbeidsmarkt of tijdens een vervolgopleiding. ‘Zorgwekkend’ noemt de inspectie het dat op een kwart van de onderzochte vso-scholen leerlingen ‘geen systematisch aanbod krijgen voor de ontwikkeling van leergebied overstijgende vaardigheden, waaronder sociale vaardigheden’, terwijl dat aanbod juist voor deze leerlingen essentieel is. Ook constateert de inspectie dat op ongeveer de helft van de vso-scholen leerlingen onvoldoende om leren gaan met hun problemen op psychisch, sociaal of fysiek gebied, ondanks dat die problemen wel per individuele leerling staan beschreven in het zogeheten ontwikkelingsperspectief.
4. Vso-scholen zijn het ondergeschoven kindje van schoolbesturen
Besturen met zowel reguliere als speciale scholen zijn volgens de inspectie vaak vooral op de hoogte van de kwaliteit van de reguliere scholen en veel minder van die van hun vso-scholen. ‘Vaak ontbreken heldere streefdoelen en prestatiecriteria om de cognitieve, maar zeker ook de sociale opbrengsten van de (v)so-scholen te meten.’ Bij een derde van de 23 door de inspectie bezochte besturen met scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs was de kwaliteitszorg ‘onvoldoende adequaat ingericht of nog sterk in ontwikkeling.’
5. Vso-scholen hebben te maken met veel samenwerkingsverbanden die er allemaal ander beleid op nahouden
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs hebben gemiddeld met ruim vier samenwerkingsverbanden te maken die er allemaal een ander beleid op nahouden, zo blijkt uit De Staat van het Onderwijs. Dit leidt volgens de inspectie voor deze scholen soms tot ‘onbegrepen situaties’. Bijvoorbeeld als zij voor leerlingen met precies dezelfde problematiek van het ene samenwerkingsverband soms veel meer geld voor ondersteuning ontvangen dan van het andere.
Door onze redacteur Julie Wevers