De Kinderombudsman start een onderzoek naar het lot van kinderen die op de wachtlijst staan voor gespecialiseerde jeugdhulp. ‘De centrale overheid moet meer verantwoordelijkheid nemen’, aldus Margrite Kalverboer. Vandaag vindt in de Tweede Kamer een debat plaats over de decentralisatie van de jeugd-ggz.
Door Julie Wevers
Kinderombudsman Margrite Kalverboer
Aan de jeugdhulp in Nederland valt nog veel te verbeteren, zo blijkt uit de vorige week verschenen Eerste evaluatie Jeugdwet. Zorgen zijn er onder andere over de toegankelijkheid van deze hulp en over de rechtsbescherming van kinderen en ouders. Margrite Kalverboer, die in 2016 Marc Dullaert opvolgde als Kinderombudsman, ontvangt sinds haar aantreden veel klachten van ouders over de jeugdhulp. Behalve Kinderombudsman is zij ook hoogleraar orthopedagogiek, kinderrechten en vreemdelingenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
U pleit voor een grotere overheidsrol op het gebied van jeugdhulp. Gemeenten zijn sinds 2015 toch juist verantwoordelijk voor deze hulp?
‘Dat klopt, en ik sta ook helemaal achter het huidige streven om jeugdhulp zo lokaal en laagdrempelig mogelijk aan te bieden. Tegelijkertijd vind ik dat de centrale overheid op een aantal gebieden nog wel degelijk een belangrijke rol zou moeten spelen. Bijvoorbeeld als het gaat om de specialistische jeugd-ggz. De zorg voor een kind met ernstige anorexia – om maar één voorbeeld te noemen – is voor veel gemeenten gewoon te duur, maar moet er wél altijd zijn. Op dit moment krijgen wij van verschillende kanten signalen over lange wachtlijsten in de gespecialiseerde jeugdhulp, waaronder de jeugd-ggz. Daarom gaan wij nog dit jaar onderzoeken of er voor kinderen met ernstige problematiek tijdens het wachten goede vervangende zorg wordt geregeld.
Ook vind ik dat de overheid toezicht zou moeten houden op die verschillen tussen gemeenten die leiden tot onaanvaardbare rechtsongelijkheid tussen kinderen. En dan heb ik het niet alleen over de grote verschillen in de kwaliteit van de hulp en de wijkteams, maar ook in de vergoedingen door gemeenten. Ook hierover komen bij ons veel klachten binnen.
Bovendien vind ik dat de overheid zou moeten zorgen voor een goed centraal overzicht van de problemen in de jeugdhulp in alle 380 gemeenten. Op dit moment heeft niemand dat. Ook weten wij helemaal niet hoe het nou in het algemeen is gesteld met Nederlandse kinderen die jeugdhulp ontvangen. De voornaamste informatie die ik hierover heb, komt uit de vele gesprekken die ik voer met kinderen en jongeren.’
Welk beeld komt daaruit naar voren?
‘Dat ze vaak lang moeten wachten op hulp, vooral als het gaat om specialistische jeugdhulp. En ook dat die hulp, als hij er eenmaal is, vaak niet aansluit bij hun eigen wensen en behoeften. Dit heeft waarschijnlijk alles te maken met de ‘productie’ die veel zorgverleners op dit moment moeten draaien: alles wat ze doen moeten ze verantwoorden in tijd en doelen. Terwijl het voor kinderen van groot belang is dat je als volwassene juist niet direct op je doel afkoerst, maar eerst de tijd neemt om contact te maken. Wat mij ook opvalt is het grote verschil tussen het officiële beleid van jeugdhulp-instellingen en datgene wat kinderen en jongeren in de praktijk meemaken. Zo is het beleid van pleegzorg-organisaties bijvoorbeeld dat een kind in zo min mogelijk verschillende gezinnen terechtkomt. De werkelijkheid is vaak anders. Om een extreem geval te noemen: ik sprak vorig jaar een jongen die in totaal in negentien pleeggezinnen woonde. Hij was 17 jaar oud.’
Wordt er in de jeugdhulp genoeg gepraat met kinderen en jongeren?
‘Nee, ondanks dat het op dit moment echt een trend is om kinderen en jongeren overal bij te betrekken – iedere instelling kent bijvoorbeeld zijn eigen jongerenraad. Mijn angst is dat het hierbij vooral om een hype gaat, iets waarmee een organisatie of bedrijf zich kan profileren. In de praktijk merk ik in elk geval dat slechts weinigen in staat zijn om werkelijk met jongeren in gesprek te gaan en om ook iets te doen met hun wensen.’
Wat voor soort klachten ontving u in 2017 vooral op het gebied van jeugdhulp?
‘Behalve over wachtlijsten in de gespecialiseerde jeugdhulp en over het grote verschil in de gemeentelijke vergoedingen, gingen opvallend veel klachten over waarheidsvinding. Van ouders die zeggen dat er dingen in rapporten staan die volgens hen niet kloppen, maar op grond waarvan wel ingrijpende beslissingen worden genomen. Dit is buitengewoon ingewikkelde materie. Ouders krijgen natuurlijk niet altijd wat ze willen, daar moet je ook rekening mee houden. Bovendien kunnen mensen een totaal verschillende perceptie hebben van de werkelijkheid. Lang geleden promoveerde ik op een dossieronderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming in Groningen, waarbij het vaak ook ging om waarheidsvinding. Omdat dit onderwerp zo ontzettend ingewikkeld is, zei die Raad op een gegeven moment: wij doen niet meer aan waarheidsvinding. Maar dat is weer teruggedraaid omdat zo’n houding voor ouders natuurlijk heel erg onbevredigend is. Een promovendus bij mij heeft net een onderzoek afgerond naar de verhalen van gevluchte kinderen. Daaruit blijkt dat er ontzettend veel voor nodig is om een kind te laten vertellen wat er werkelijk is gebeurd – zoals tijd, veiligheid, deskundigheid en sensitiviteit. Voor ouders geldt natuurlijk precies hetzelfde.’
Hoe staat het op dit moment met de deskundigheid bij de gemeentelijke wijkteams?
‘Volgens het VN-Kinderrechtencomité moet iedereen die besluiten neemt over kinderen, in staat zijn écht goed te onderzoeken wat het belang van een kind is. Dat geldt dus ook voor een wijkteam. Bij voorkeur is dat om die reden multidisciplinair, met competenties op gebieden als psychologie, psychiatrie en sociologie. Ik denk dat er op dit moment veel wijkteams zijn die niet aan deze eis voldoen.’
In het eind 2016 verschenen rapport Mijn belang voorop? Ontwikkelingen in de jeugdhulp in 2016 schrijft u dat er in veel gemeenten een grijs gebied bestaat tussen drang en dwang. U pleitte voor duidelijke landelijke regels. Zijn die er inmiddels?
‘Voor zover ik weet niet. Het zou heel goed zijn als er – om willekeur te voorkomen – op zijn minst een eenduidige landelijke visie komt over hoe je als gemeente omgaat met drang en dwang. Soms is het nodig om iets van druk op ouders te zetten, om ze te bewegen om toch het goede te doen voor hun kind en voor henzelf. Maar wat je niet wilt is dat er op ouders de druk komt van een jeugdhulpmaatregel, zonder dat die maatregel er daadwerkelijk is. Want ouders krijgen dan een informele ondertoezichtstelling zonder de bijbehorende rechtsbescherming.’
De in Den Haag gevestigde Kinderombudsman geeft gevraagd én ongevraagd advies aan de regering over kinderrechten-kwesties. Daarnaast is het instituut een zogeheten tweedelijns-klachtenorganisatie. Als kinderen of ouders klachten hebben over – bijvoorbeeld – een school of zorginstelling, kunnen zij de Kinderombudsman inschakelen. Voorwaarde is dat ze daarvoor ook al hebben geklaagd bij de betrokken organisatie en dat dit niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid. Ook mensen die schendingen van kinderrechten signaleren kunnen contact opnemen met de Kinderombudsman. Jaarlijks komen er bij de Kinderombudsman naar schatting 3000 klachten binnen; ongeveer 10 procent is afkomstig van kinderen en jongeren.
Dit artikel is gepubliceerd op 6 februari 2018