Naast de coronacrisis kent het onderwijs nóg een crisis: het lerarentekort. Volgens Merel van Vroonhoven treft dit leerlingen met autisme extra hard. Zij ziet nóg een urgent probleem als het gaat om deze leerlingen: het gebrek aan kennis over hun ondersteuningsbehoeften op de Pabo’s. Van Vroonhoven is juf-in-opleiding en deed onderzoek naar het lerarentekort in opdracht van Onderwijs-minister Slob. Vandaag spreekt zij tijdens het rondetafelgesprek over het Nationaal Programma Onderwijs in de Tweede Kamer. ‘De basis moet nu op orde, anders is die 8,5 miljard euro een spreekwoordelijke gifpil’.
Door Julie Wevers
Merel van Vroonhoven (1968) besloot na verschillende topfuncties over te stappen naar het onderwijs. Op dit moment is ze leraar-in-opleiding; ze studeert ze aan de Pabo. Daarnaast schrijft Van Vroonhoven columns in de Volkskrant over haar ervaringen als stagiair in het (speciaal) onderwijs. Straks, na haar studie, hoopt ze leraar te worden op een school voor speciaal onderwijs. ‘Dat is de plek waar mijn inmiddels 19-jarige zoon met autisme jaren geleden zijn zelfvertrouwen terugkreeg.’
In juli 2020 publiceerde Van Vroonhoven een rapport over de aanpak van het lerarentekort, met als titel Samen sterk voor elk kind. Een van haar conclusies is dat er veel meer aandacht moet komen voor het effect van dit tekort op de meest kwetsbare leerlingen. Zowel in het reguliere als in het speciaal onderwijs.
1. U had verschillende topfuncties bij onder meer Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandse Spoorwegen (NS). Waarom ging u naar de Pabo?
‘Ik wil een concretere, meer tastbare bijdrage gaan leveren aan de maatschappij, net zoals mijn vader dat deed als arts. Vooral voor een inclusievere wereld wil ik mij sterk gaan maken. In het bijzonder voor diegenen die niet vanzelfsprekend mee kunnen doen in onze samenleving. Ook in mijn vorige functies zette ik mij al geregeld in voor mensen in een kwetsbare positie. Bij de AFM bijvoorbeeld, waar we ons hard maakten voor de bescherming van consumenten tegen schadelijke praktijken van financiële instellingen. Of bij de NS waar ik vanuit mijn rol als werkgever probeerde te zorgen voor meer diversiteit onder het personeel. Daarbij ging het ook om kansen voor mensen met autisme binnen het bedrijf.
Op mijn vijftigste kwam ik tot de conclusie dat ik de rest van mijn carrière ook iets wil gaan betekenen op individueel niveau, het liefst in het onderwijs. Bij mijn eigen kind met autisme heb ik gezien hoe ongelofelijk belangrijk goede leraren zijn. Leraren die niet denken in beperkingen maar juist ook de kwaliteiten van je kind zien.
Mijn zoon begon zijn schoolcarrière op een reguliere basisschool. Op die school waren betrokken leraren en hij kreeg er extra ondersteuning. Toch werd hij erg onzeker. Hij was zich er heel goed van bewust dat hij als één van de weinige kinderen die extra ondersteuning kreeg, zo niet als enige kind. Op de speciale school – met kleine klassen en leraren die zijn gespecialiseerd in autisme – kreeg hij veel meer zelfvertrouwen. Daardoor ontwikkelde hij zich ook op andere gebieden beter. Ik heb dus heel goede ervaringen met het speciaal onderwijs. Het is ook de plek waar ik uiteindelijk terecht hoop te komen als leraar.’
2. In opdracht van het ministerie van Onderwijs deed u onderzoek naar de aanpak van het lerarentekort. Wat viel u vooral op?
‘Dat in de huidige aanpak een aantal belangrijke onderwerpen erg onderbelicht blijft. Een daarvan is het effect van het lerarentekort op leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Daar moet echt veel meer aandacht voor komen. Daar waar er te weinig leraren zijn zie je dat juist de kinderen die regelmaat nodig hebben extra kwetsbaar zijn. En dat geldt voor zowel het reguliere als het speciale onderwijs. Dit treft duidelijk ook leerlingen met autisme. Nu wil ik hen niet allemaal neerzetten als kwetsbaar. Maar als er één groep is die baat heeft bij continuïteit, dan zijn het leerlingen met autisme. Het lerarentekort vormt een bedreiging voor álle leerlingen, maar dat geldt zeker voor deze leerlingen. Ook viel het mij op dat het lerarentekort er extra hard inhakt in het speciaal onderwijs. Daar, en in de grote steden, is het vaak nóg moeilijker om personeel te vinden.’
3. Hoe verklaart u dat er voor het (voortgezet) speciaal onderwijs zo moeilijk leraren zijn te vinden?
‘Voor veel leraren is het (voortgezet) speciaal onderwijs onbekend gebied. Daardoor komen ze ook niet snel op het idee om daar te gaan solliciteren. Ik merk het zelf nu ook aan de reacties als ik vertel dat ik stage loop in het speciaal onderwijs. Andere Pabo-studenten vragen mij bijvoorbeeld heel vaak of dat niet heel erg ingewikkeld is.
Wat zeker niet helpt is dat studenten op de lerarenopleiding nauwelijks kennis maken met het speciaal onderwijs. Je ziet dat het Pabo-onderwijs zich erg richt op de meerderheid van de leerlingen, met als gevolg een gebrek aan expertise als het gaat om kinderen met een ondersteuningsbehoefte.
Zelf liep ik onder meer stage op een school voor kinderen met autisme, maar ook op een zogeheten school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Op mijn Pabo kon ik bijna niemand vinden die daar verstand van had of mij hierbij goed kon begeleiden. De veertien leerlingen in mijn klas hadden diagnoses als autisme, ADHD en verstandelijke beperking. Die ontwikkelen zich daardoor allemaal anders dan de meeste kinderen. Maar hoe je daarmee om gaat, dat leer je niet tot nauweljks op de pabo. Als het überhaupt al aan bod komt, is het vaak pas tijdens de module passend onderwijs in het derde leerjaar. Dat moet uitgebreider en veel eerder, vanaf het allereerste jaar. Want vanaf dag één dat jij stage gaat lopen krijg je te maken met, bijvoorbeeld, kinderen met autisme. Ook in het reguliere onderwijs. Overigens zie ik sinds kort op steeds meer plekken speciale zij-instroom-trajecten voor speciale scholen ontstaan. Dat vind ik een positieve ontwikkeling.’
4. De Inspectie van het Onderwijs schrijft al jaren dat toekomstige leraren beter om moeten leren gaan met verschillen tussen leerlingen. Hoe verklaart u dat dit nog altijd onvoldoende is gebeurd?
‘Tijdens mijn onderzoek naar de aanpak van het lerarentekort viel het mij op dat er inmiddels veel rapporten zijn met glasheldere analyses van wat er in het onderwijs beter moet. De uitvoering daarvan laat echter te lang op zich wachten. Dat geldt ook voor de lerarenopleidingen. Ook viel het mij op dat de beroepsgroep – daarmee bedoel ik de schoolleiders en de leraren – nauwelijks wordt betrokken bij de vormgeving van het curriculum en het onderwijsbeleid. Met als gevolg dat er te weinig verbanden worden gelegd met de praktijk.
Een goed voorbeeld hiervan vind ik dat je op veel lerarenopleidingen je portfolio nog altijd met krijt moet schrijven terwijl krijt in het onderwijs nauwelijks nog wordt gebruikt. En een ander voorbeeld is de eerder opgedane competenties nog te weinig worden gewaardeerd, waardoor je als oudere student met levenservaring dezelfde opleiding krijgt als een 17-jarige schoolverlater. Ook is er, zoals ik eerder al noemde, weinig oog op de opleiding voor het opdoen van kennis over leerlingen met een ondersteuningsbehoefte.
Wat niet helpt is dat we in Nederland alleen al 27 pabo’s hebben die met elkaar moeten concurreren. Nog even los van de lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs. Er zijn op dit moment 384 routes naar het leraarschap, ongelooflijk vind ik dat. Zoiets is misschien nog enigszins te begrijpen als er sprake is van een ‘markt’. Maar dat is hier niet het geval. Want stel ik woon in Den Haag, dan kan het best zijn dat ik de pabo in Groningen de beste vind. Maar de kans dat ik daar ook heen ga is nul. Want de pabo in Groningen heeft geen afspraken met scholen in de regio Den Haag waardoor ik daar ook geen stage kan lopen.
Het gevolg van dit systeem is dat al die Pabo’s op dit moment allemaal zelf het wiel uit zitten te vinden. Terwijl het nu juist heel belangrijk is dat zij met elkaar gaan samenwerken om de grote problemen in het onderwijs het hoofd te kunnen bieden. De scholen kunnen veel van elkaar leren. Bovendien kunnen zij onderlinge afspraken maken over verschillende expertises, bijvoorbeeld op het gebied van passend onderwijs.’
5. Er is nu 8,5 miljard euro beschikbaar vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Dit bedoeld voor het herstel van het onderwijs in verband met de coronacrisis. Wat moet hier volgens u mee gebeuren als het gaat om leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften?
‘8,5 miljard is een ongelofelijke som geld. Maar het is ook grotendeels incidenteel geld – het moet namelijk binnen 2,5 jaar worden uitgegeven. Hoe kun je daarmee goede leraren aannemen als die geldprikkel daarna verdwijnt? Structurele investeringen zijn nodig in het onderwijs om de basis op orde te brengen en te houden. Anders is de 8,5 miljard niet meer dan een spreekwoordelijke gifpil.
In de Staat van het Onderwijs van dit jaar toont de Inspectie hoe de onderwijsresultaten teruglopen en de kansenongelijkheid toeneemt. Beide problemen zijn zeer zorgelijk. En voor beide is het nodig dat de basis op orde komt. We hebben nu het leiderschap nodig dat ervoor gaat zorgen dat er voldoende goede leraren komen én blijven. In het reguliere én in het speciale onderwijs. Hierbij hoort wat mij betreft zeker ook dat de kennis op het gebied van passend onderwijs op de lerarenopleidingen wordt vergroot.
Daarnaast moet de samenwerking tussen onderwijs en zorg worden verbeterd. Nu zijn dat nog volstrekt gescheiden werelden, op een enkel uitzondering na. En dat gaat helemaal door tot op de Pabo’s. Ik vind het heel gek dat er op zo’n hogeschool naast de lerarenopleiding ook opleidingen zijn als social work en orthopedagogiek, maar dat die zelden met elkaar worden verbonden. Gelukkig zie je dit nu wel langzaam veranderen. Op een aantal plekken kan je inmiddels naast je lerarendiploma ook een bevoegdheid halen op het gebied van, bijvoorbeeld, maatschappelijk werk. Zo krijg je echt gespecialiseerde mensen die sneller inzetbaar zijn op speciale scholen.
Verder moeten we het afgelopen coronajaar goed evalueren*. Wat ging er goed en wat absoluut niet? Bijvoorbeeld als het gaat om online onderwijs. We moeten onderzoeken welke lessen we hieruit kunnen trekken. Zeker als het gaat om onderwijskansen voor thuiszitters.
Ook moet het voor studenten van de lerarenopleidingen veel aantrekkelijker worden gemaakt om stage te lopen in het speciaal onderwijs. Toekomstige leraren moeten zelf gaan ondervinden dat werken in het speciaal onderwijs helemaal niet ingewikkeld en griezelig is. Het is juist leuk en ontzettend verrijkend. Als leraar, maar zeker ook als persoon.’
*De NVA Expertgroep Autisme en Onderwijs zette de voor- en nadelen van online thuisonderwijs tijdens de coronacrisis op een rij: Lockdown-lessen voor leerlingen met autisme.
Het Rondetafelgesprek Nationaal Programma Onderwijs vindt vandaag plaats van 14.00 tot 16.30. Het is live te volgen via tweedekamer.nl. Aan het gesprek zal ook NVA-ambassadeur Elijah Delsink deelnemen, voorzitter van Leerlingenbelang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO).