Het is volstrekt onduidelijk hoe schoolbesturen het geld voor passend onderwijs besteden. Dit zegt de Algemene Rekenkamer in een op 17 mei verschenen rapport.
De Algemene Rekenkamer vindt het zorgelijk dat het ministerie van OCW nog altijd niet ‘de urgentie voelt om tot meer transparantie te komen over de besteding van gelden aan passend onderwijs.’ Ondanks herhaaldelijk verzoek hiertoe door de Tweede Kamer, onder andere in de zogenoemde motie Duisenberg van oktober 2015.
De Rekenkamer wil dat samenwerkingsverbanden worden verplicht om informatie over bestedingen uit het budget voor passend onderwijs voortaan openbaar te maken voor alle partijen, inclusief leerlingen en ouders.
Doel van de in 2014 ingevoerde wet passend onderwijs, waarmee jaarlijks 2,4 miljard euro is gemoeid, is extra ondersteuning te bieden aan zorgleerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs. Daarnaast moest de wet meer zicht verschaffen op de effectiviteit van de uitgaven voor ondersteuning. ‘Dat zicht is niet verbeterd’, aldus de Rekenkamer.
Onduidelijk is nog altijd hoeveel kinderen in het reguliere onderwijs behoefte hebben aan ondersteuning; het register waarin dit wordt bijgehouden noemt de Rekenkamer ‘onbetrouwbaar’. Ander punt van zorg is volgens de Rekenkamer is dat het ministerie nauwelijks eisen stelt aan de verantwoording over de middelen door de in samenwerkingsverbanden verenigde schoolbesturen. Illustratief noemt de Rekenkamer dat de in de jaarverslagen van sommige samenwerkingsverbanden genoemde ontvangen bedragen lang niet altijd overeenkomen met de daadwerkelijk verrichte betalingen door het ministerie.
In 2013, dus nog voor de invoering van passend onderwijs, waarschuwde de Rekenkamer al voor de risico’s van deze hervorming vanwege de ‘niet ideale financiële en personele voorwaarden bij schoolbesturen.’
Onderwijsinstellingen ontvangen jaarlijks een lumpsumbedrag dat zij naar eigen inzicht mogen besteden aan onderwijs. Verantwoording aan het ministerie hoeven zij slechts af te leggen op hoofdlijnen. Het gevolg hiervan is volgens De Rekenkamer dat uit jaarrekeningen van schoolbesturen niet valt op te maken waaraan het geld is besteed en wat ermee is bereikt. Dit geldt ook voor de extra onderwijsinvesteringen waartoe de Tweede Kamer besluit – die worden namelijk meestal aan het lumpsum-bedrag toegevoegd.
Dit is de Tweede Kamer al langere tijd een doorn in het oog. Ter geruststelling schreef het ministerie van OCW de Kamer in mei 2016 een brief waarin stond dat het wel degelijk mogelijk is om meer inzicht te krijgen in de bestedingen, ondanks de lumpsum-financiering. De Rekenkamer concludeert nu dat dit niet klopt. ‘Uit de verantwoordingsstukken van samenwerkingsverbanden passend onderwijs en schoolbesturen valt over de besteding weinig informatie te halen’, aldus de Rekenkamer. ‘Bovendien zijn er indicaties dat de wel beschikbare informatie van onvoldoende kwaliteit is.’
Ook stelt De Rekenkamer vast dat het interne toezicht van de meeste samenwerkingsverbanden niet onafhankelijk is. ‘Zowel in het bestuur als in het interne toezicht zijn vooral schoolbesturen vertegenwoordigd. Ook is het de vraag of de ondersteuningsplanraden – de medezeggenschap binnen samenwerkingsverbanden – voldoende tegenwicht kunnen bieden.’
Door onze redacteur Julie Wevers